Nawoord dr. Ton Vink
Buijsen heeft zeker gelijk waar het gaat om het belang van art. 8 EVRM. Door mijn focus op de situatie van gevorderde dementie waarin patiënte in de ‘koffie-zaak’ zich natuurlijk reeds bevond bij het beroep op de schriftelijke verklaring, is dat buiten beeld gebleven. Noot 1 bij mijn openingsregels verwijst naar het structureel verwaarlozen in de Nederlandse euthanasiepraktijk van ‘hulp bij zelfdoding’ binnen de WTLH. En juist daar, bij zelfdoding en eventuele hulp daarbij, gaat het aan art. 8 EVRM te ontlenen recht dat inderdaad niet slechts ‘theoretisch en illusoir’ mag zijn, een rol spelen, wellicht zelfs meer dan, maar in elk geval naast, art. 2 EVRM. Daarbij zou ik willen benadrukken dat dan niet alleen de staat op grond van art. 2 EVRM een verplichting heeft tegenover haar individuele burger, maar ook dat wie van zijn recht op grond van art. 8 EVRM (‘keuze van tijdstip en wijze van overlijden’) gebruik wil maken, óók een plicht heeft, bijvoorbeeld tegenover naasten en intimi, op grond van zijn/haar verantwoordelijkheid voor de keuze zelf en voor de wijze van uitvoering. En ook dat maakt het in mijn ogen twijfelachtig of dat recht de ruimte biedt om die plicht en bijbehorende verantwoordelijkheid door middel van een schriftelijke verklaring naar een ander door te schuiven/schrijven.